Column

Waarom komen atopische aandoeningen steeds vaker voor en wat kunnen we doen om deze toename om te keren?

  • dr. Maurits van Maaren
    dr. Maurits van Maaren

De atopische aandoeningen, eczeem, hooikoorts en astma, komen heel veel voor in Nederland en een deel van de patiënten heeft er ook veel last van. Iemand met forse hooikoorts voelt zich moe, kan zich slechter concentreren en slaapt slechter in het voorjaar of de zomer. Iemand met astma kan snel kortademig zijn bij inspanning en bij een luchtweginfectie. Iemand met eczeem heeft veel last van de jeuk, slaapt slechter en kan zich schamen vanwege de huiduitslag. Boven hebben kinderen vaak tegelijk meerdere atopische aandoeningen.

Een kind dat vandaag geboren wordt in Nederland heeft een kans van meer dan 50% om een atopische aandoening te krijgen tijdens zijn/haar leven als beide ouders één of meerdere atopische aandoening hebben. Als een kind met dezelfde erfelijke factoren echter geboren wordt in Afrika of grote delen van Azië, of meer dan honderd jaar geleden geboren zou zijn, dan is die kans een heel stuk lager. Dat komt omdat de kans op het krijgen van een allergische aandoening voor een groot deel wordt bepaald door leefstijl en omgevingsinvloeden.

De wetenschap hoe deze omgevingsinvloeden maken dat iemand met de juiste aanleg allergisch gaat reageren op niet schadelijke stoffen zoals pollen, huisstofmijten en huisdierschilfers en voedingsmiddelen is fascinerend. Tegelijk geeft deze wetenschap ook aanwijzingen welke maatregelen zinvol zijn om ervoor te zorgen dat het aantal personen met atopische aandoeningen kan afnemen.  In deze column bespreek ik drie theorieën die de enorme toename in het aantal atopische aandoeningen in de Westerse Wereld de afgelopen honderd jaar proberen te verklaren en maatregelen die tot een afname van dit aantal kunnen leiden.  

 

De hygiëne hypothese

Iedereen wordt geboren met een afweersysteem dat geneigd is te reageren op lichaamsvreemde maar niet schadelijke stoffen (allergenen).  De hygiëne hypothese gaat ervan uit dat als het afweersysteem in de eerste jaren na de geboorte niet voldoende in aanraking komt met ziekteverwekkende micro-organismen, het in toenemende mate gaat reageren met allergenen waardoor we voedselallergie en inhalatieallergie (hooikoorts en astma) ontwikkelen.

De hygiëne hypothese is ontstaan als gevolg van de observaties die de Britse epidemioloog David Strachan in 1989 deed. Hij ontdekte in een grote database met hooikoortspatiënten dat de kans op het krijgen van hooikoorts kleiner was naarmate het gezin waaruit je kwam meer kinderen telde en ook kleiner naarmate je meer oudere broers en zussen boven je had.  Deze bevinding genereerde de hypothese dat het doormaken van een groter aantal infecties bescherming biedt tegen de ontwikkeling van allergische aandoeningen. Tenslotte verklaarde Strachan de sterke toename van het aantal atopische aandoeningen door een sterke verbetering in woonomstandigheden en persoonlijke hygiëne de voorafgaande decennia, waarmee de kans op transmissie van infecties binnen gezinnen werd verkleind. Aldus de geboorte van de hygiëne hypothese. Later zijn ook zijn verbanden gevonden tussen beschikbaarheid van vers drinkwater en schoon sanitair, crèchebezoek, drinken van ongepasteuriseerde koemelk, opgroeien op boerderijen met stallen met vee of schuren met graan en de kans op atopische aandoeningen op latere leeftijd.

Gevonden is dat niet alleen het doormaken van bepaalde infecties van invloed is maar ook de blootstelling aan niet-ziekteverwekkende celwand bestanddelen van schimmels en bacteriën via de luchtwegen en de huid. Kinderen die opgroeien op boerderijen met stallen met vee of in buurt van schuren met graan, hebben een veel kleinere kans om astma, hooikoorts of eczeem te krijgen. In de lucht van deze stallen en schuren komen microbiële celwandbestanddelen voor die bij hoge blootstelling maken dat het afweersysteem minder allergisch gaat reageren. Een hoge blootstelling aan deze bestanddelen leidt op groepsniveau tot de beste bescherming tegen allergieën. De Amish is een boerengemeenschap in de Verenigde Staten die zoveel mogelijk leeft als voor de industriële revolutie. Binnen deze gemeenschap komen veel minder atopische aandoeningen voor.

 

De biodiversiteitshypothese

Naast infecties blijken er ook nog meer invloeden te zijn die de kans op krijgen van atopische aandoeningen beïnvloeden zoals het voedingspatroon. Mede om deze reden is men met een nieuwe hypothese gekomen: de biodiversiteitshypothese. Op en in de huid, de luchtwegen en het maagdarmkanaal leven biljoenen micro-organismen (bacteriën, schimmels, gisten). Het geheel van aanwezige micro-organismen heet het microbioom. Het microbioom is van invloed op de ontwikkeling van het immuunsysteem. De huidige biodiversiteitshypothese verklaart dat de toename aan atopische aandoeningen het gevolg is van een microbioom waarvan de samenstelling minder divers is en waarin beschermende micro-organismen ontbreken. Rond de leeftijd van twee jaar gaat het microbioom over in een stationaire fase en is de samenstelling nog maar lastig te beïnvloeden en in de eerste levensjaren wordt de aanleg voor allergie ook bepaald. Een flesje probiotica drinken per dag als ouder kind of volwassene voorkomt niet dat je minder allergisch wordt. 

In heel veel studies is inmiddels aangetoond wat een gunstig en ongunstig microbioom is en welke factoren van invloed zijn op de samenstelling van het microbioom. Factoren die van invloed zijn op het microbioom, zijn: of je veel buiten speelt of niet, de wijze waarop je ter wereld bent gekomen (vaginaal versus sectio), het voedingspatroon (dieet), of je veel antibioticakuren hebt gehad, of je veel met desinfecterende middelen in contact komt en de mate waarin de lucht die je inademt is vervuild. Een dieet rijk aan yoghurt, vis, groente en fruit in het eerste levensjaar leidt tot een microbioom van de darmen wat de kans op allergie voor voedsel- en inhalatieallergenen (pollen en huisstofmijt) op de leeftijd van één jaar verkleint. Antibiotica leidt tot een verarming van de microbioom en een vergrote kans op atopische aandoeningen.

 

Verstoorde barrièrefunctie hypothese

De meest recente hypothese probeert de toename van atopische aandoeningen te verklaren door een verstoorde barrièrefunctie van de luchtwegen en huid. De verhoogde doorlaatbaarheid in combinatie met chronische ontsteking van huid en luchtwegen maakt dat allergenen makkelijker doordringen in de longen en de huid en dat het afweersysteem allergisch gaat reageren op deze allergenen. 

Veelvuldig gebruik van zepen en al in heel lage concentraties blootstelling aan desinfectantia, inname van bepaalde toevoegingen aan voeding (emulgatoren) en blootstelling aan microplastics leiden tot een verstoorde barrière. Blootstelling aan fijnstof en luchtverontreinigende stoffen leidt tot chronische ontsteking van de luchtwegen met als gevolg dat de luchtwegbarrière zich ook niet meer kan herstellen. De verstoorde barrière maakt dat ziekmakende micro-organismen en allergenen makkelijk de luchtwegen binnendringen wat verder aanzet tot ontsteking en verandering van het microbioom.

 

Klimaatverandering

Ook klimaatverandering kan bijdragen aan de toename van aantal personen met hooikoorts en astma en de mate dat we er last van hebben. Klimaatverandering leidt tot een snellere groei en verdere verspreiding van pollenproducerende planten zoals ambrosia (‘ragweed’), een langer pollenseizoen en een toename van het aantal pollen. Luchtverontreiniging leidt tot een toename van de hoeveelheid allergenen in de pollen. Het gevolg is dat het hooikoortsseizoen langer duurt en men meer last kan hebben. De toename van fijnstof en luchtvervuilende stoffen leidt tot meer personen met ernstiger astma en meer astma-exacerbaties bij pieken in de luchtvervuiling.

 

Verandering van leefstijl en aanpassen van leefomgeving

Als we het aantal atopische aandoeningen willen terugdringen dan moeten we er voor zorgen dat kinderen op heel jonge leeftijd zo veel mogelijk blootgesteld worden aan factoren en voedingsmiddelen die de kans op atopische aandoeningen verkleinen. Heb je eenmaal een atopische aandoening dan kan je daarvan niet meer genezen. Wel zijn er steeds betere maar ook duurdere behandelingen die de gevolgen van de ziekte kunnen beperken, maar die zijn niet voor iedereen beschikbaar en betaalbaar. Voor atopische aandoeningen geldt daarom ook dat voorkomen beter is dan genezen. Voorkomen van atopische aandoeningen vergt wel dat de leefomgeving en huidige leefstijl drastisch wordt aangepast. Leefstijl aanpassen is al lastig genoeg maar voor verbetering van de leefomgeving is het nodig dat de hele wereld maatregelen treft. Het zijn echter dezelfde maatregelen die klimaatverandering tegen gaan die ook gunstig zijn in het voorkomen van atopische aandoeningen. Belangrijk is het om je te realiseren dat één maatregel weinig effect zal hebben, en dat een combinatie van een groot aantal maatregelen pas echt zoden aan de dijk zet.

Hieronder volgen 10 maatregelen die ervoor kunnen zorgen dat er minder atopische aandoeningen zijn in de toekomst:

  1. Vroegtijdige (voor leeftijd van 1 jaar) en blijvende introductie van voeding die hoge mate van allergie kunnen veroorzaken: het betreft kippenei, noten, pinda. Dit voorkomt grotendeels voedselallergie voor deze producten.
  2. Atopisch eczeem bij kinderen meteen en intensief behandelen. Dit herstelt de huidbarrière en vermindert de kans op voedselallergie.
  3. Gezond en gevarieerd eten met een dieet dat bestaat uit vis, groente, fruit, vezels, drinken van rauwe koemelk, niet te veel ultra-bewerkte voeding eten en het voorkomen van overgewicht.
  4. Beperking van opwarming van de aarde.
  5. Geen bomen aanplanten die veel pollen afgeven waar patiënten op kunnen reageren.
  6. Bevorderen dat jonge kinderen veelvuldig contact hebben met boerderijdieren en met stallucht in aanraking komen.
  7. Minimaliseren van gebruik van desinfecterende middelen.
  8. Minimaliseren van het gebruik van antibiotica, met name op kinderleeftijd.
  9. Verminderen van uitstoot van fijnstof en luchtverontreinigende stoffen.
  10. Nooit starten met roken.